‘Let’s geek out!’, mailt ReadWriteWeb mij vandaag. Volgende week zaterdag vertrek ik voor een paar dagen naar New York om hun conferentie te bezoeken. Ongeveer elke nieuwemediaheld betreedt het podium: Nick Denton van Gawker, de oprichters van Foursquare en Flipboard, investeerder Fred Wilson, you name it. Wat ze gaan zeggen? Dat lees je te zijner tijd hier. Maar ik tik dit stukje vooral als een ode aan de stad waar ik gek op ben.
New York. De stad waar ik in januari 2007 als een normale student heen ging, en een paar maanden later van terugkwam als een overambitieuze blogger. Stad van de duizenden verhalen, waar ik ooit zonder laptop heen ging (shocker) en waar ik me in 2007 in een Scorsese-film waande.
Die laatste ervaring tikte ik destijds op, en stuurde ik naar de toenmalige Amerika-correspondent van NRC Handelsblad, Freek Staps. Hij publiceerde het op zijn blog, en voor de gelegenheid heb ik het even naar deze blog ge-copy/paste. En het volgende NYC-verhaal dat je hier leest, gaat dus over technologie. Beloofd, ReadWriteWeb.
Sinds ik voor mijn zestiende verjaardag een dvdspeler met daarbij de film Donnie Brasco kreeg, ben ik een liefhebber van Italianen in New York. De romantiek, het harde straatleven, de mooie kleding en het goede eten hebben een enorme aantrekkingskracht op me. Maar deze Italiaanse traditie in New York is vergane glorie. Little Italy is opgeslokt door Chinese huisjesmelkers en in de meeste Italiaanse restaurants dragen Mexicaanse obers zorg voor je bestelling. Bij dit gegeven had ik me neergelegd, net zoals ik nooit een wilde nacht met Scarlett Johansson zal beleven.
Tot ik op een vrijdagavond in maart met mijn 43-jarige huisgenoot Bill’s Gay Nineties instapte. Een ouderwetse pianobar met zwart-wit foto’s van legendarische honkballers en boksers aan de wand, een plek waar de tijd heeft stil gestaan. Voor de piano staan een aantal bejaarde mannen met witlinnen pakken en bijbehorende hoeden. Achter de piano zit de 44-jarige Mark, een Ier die alles tussen de Beatles en Dean Martin tot zijn repertoire rekent.
Na wat Sinatra-meezingers en een vechtpartij tussen twee vrouwen van middelbare leeftijd, loop ik naar de bar waar ik een oude statige man aantref. Blauw pak, rode stropdas, spelden op zijn revers, vriendelijke blik, roerend in zijn cappuccino waar hij af en toe wat sambuca bij giet. Deze man heeft verhalen, dat zie je zo.
„Weet u dat cacao op cappuccino eigenlijk bedoeld is om fouten te verbloemen?”, bluf ik tegen hem, in een nonchalante poging een gesprek te beginnen. „Goed dat je het zegt, want je hebt het tegen de manager”, zegt de aardige man met een onvervalst New Yorks accent. „Waar kom je vandaan?”. „Amsterdam” antwoord ik, nog een beetje beduusd van mijn bescheiden blunder. „Ah! Daar ben ik in 1937 nog geweest, prachtige bloemen!”.
Een gesprek waar ik mijn hele leven van droomde, is begonnen. De 84-jaar oude man, genaamd Aldo Leone, vertelt me over alle beroemdheden die hij ooit bediend heeft en zijn oudtante, Mamma Leone, die het grootste Italiaanse restaurant in New York runde. Via haar ontmoette hij Frank Sinatra, die ‘altijd geweldige grappen maakte’ en rende hij hard met zwaargewicht bokser Rocky Marciano: ‘ik rende twee mijl, hij vijf, en dan kwam hij me op de terugweg ophalen’. Ook werkte hij enkele jaren voor president Eisenhower, wiens speld hij nog met trots draagt. Maar ook minder sociaal geaccepteerde figuren wisten de weg te vinden. John Gotti, een ijdele maffiabaas, liet ook zijn glas door Leone volschenken.
Een week later, drie dagen voordat mijn vier maanden durende stage bij een internationaal persbureau ten einde komt, ga ik nog een keer langs. Als Mr. Leone mij op de schouder slaat, nog een glas Bourbon voor me inschenkt en naar de barman ‘I love this kid!’ roept, weet ik het zeker. Het oude Italië in New York bestaat nog, op 57th street tussen Madison en Park Avenue.
Reacties
Eén reactie op “De man die de glazen van Sinatra, Gotti en Eisenhower volschonk”
Mooi verhaal, natuurlijk. Mooie muziek in een handige Spotify Playlist. Veel plezier in New York!